Begijnhof Breda, 1427

Cijnsregister van het Begijnhof te Breda, 1427
bewerking door dr. Henk Muntjewerff, 2005. ©
m.m.v. drs. Harry Gerritsen.

 

 

Inleiding

Het eerste cijnsregister van het Begijnhof van Breda, in de inventaris de legger van cijnzen, pachten en renten genoemd, bestaat uit enkele papieren bladen in een lederen omslag. De bewaarplaats is het stadsarchief Breda (afd.III-21, inv.nr.354). Dit cijnsboek werd opgesteld in het jaar 1427 en gheordineert bi joncfroue Kathelinen van der Molen, meestersse, zoals blijkt uit het eerste blad van het register. De meesteres stond aan het hoofd van het convent en het was haar taak toe te zien op de dagelijkse gang van zaken, waaronder de administratie en het goederenbeheer. Als primus inter pares werd ze voor een bepaalde duur gekozen door de andere begijnen. Meesteres Catharina van der Molen komt in het jaar 1447 nog eens voor in het testament van de dan al overleden Margaretha Goedens, begijn. (1) In het jaar 1455 stelt Catharina, dan echter weer gewoon begijn, haar testament op. (2) Hierna verdwijnt ze uit de bronnen.

Het belang van de legger is gelegen in het feit dat ze licht werpt op drie zaken. Ten eerste wie de cijnzen schonken en waarom. Alle inkomsten kwamen uit Breda of uit de dorpen rondom Breda, wat doet vermoeden dat de meeste begijnen uit dit gebied kwamen. Een vluchtig onderzoek van de namen leverde als resultaat op dat de begijnen uit de middenklasse en lager kwamen en afkomstig uit Breda en omgeving. Ten tweede kunnen we hiermee proberen meer kennis te verwerven omtrent de economie van het begijnhof en meer inzicht krijgen in de levenswijze van de begijnen. Op de derde plaats biedt de legger, die boordevol staat met gegevens over Bredase huizen en personen, de mogelijkheid een beter beeld te krijgen van de sociaal-economische structuur van het middeleeuwse Breda.



Materiaal

Het cijnsregister van het Begijnhof van Breda uit 1427, bestaat uit enkele papieren bladen in een geitenleren omslag met verlengd achterplat. Op het voorplat en het verlengde achterplat zijn twee dubbele insnijdingen aan de boven- en onderzijde gemaakt. Daardoor is het mogelijk beide platten met elkaar te verbinden middels twee leren riempjes, die niet meer aanwezig zijn.

Het papieren binnenwerk bestaat uit drie katernen, elk samengesteld uit vier gevouwen vellen, die op hun beurt weer omsloten worden door een gevouwen blad. Het geheel telt 26 bladen. De dertien vellen papier meten elk circa 43,5 cm (h) x 30 cm (b), hetgeen een bladmaat van circa 30 cm (h) x 21,74 (b) betekent. De bladen zijn met potlood voorzien van de letters a tot en met z. Het binnenwerk is via de rug met de omslag verbonden middels een tweetal perkamenten strengen. Iedere streng bestaat uit een tweetal ineengedraaide reepjes leer van circa 4,5 cm. Bij het eerste en tweede katern is de bovenste streng verloren gegaan en bij het derde katern de onderste streng.

Oorspronkelijk eveneens met de omslag verbonden was het zich achterin bevindende cartularium, bestaande uit zeven gevouwen vellen, waarvan de bladen gefolieerd zijn I tot en met XV. De maten zijn identiek aan de hiervoor genoemde vellen en bladen.

Het papier is van goede kwaliteit en is blijkens de aangetroffen watermerken afkomstig van drie verschillende papiermolens. Het is op enkele plaatsen gescheurd en vertoont talrijke olie-, vet-, roest- en vochtplekken. De door de verschillende auteurs gebruikte ijzer-gallus inkt is van onderscheiden kwaliteit, hetgeen mede heeft bijgedragen aan de ontstane schade.



Datering

Van rond 1400 - en bijgehouden tot na 1408 - dateert een lijst van cijnzen die sinds 1396 op sint Maartensdag (11 november) toekomen aan het Begijnhof. Deze summiere lijst, de bewoners van de belendende percelen worden niet genoemd, heeft J. IJsseling in 1966 als bijlage uitgegeven in zijn Inventaris van het archief van het Begijnhof.

In 1427 laat meesteres Catharina van der Molen een register aanleggen met daarin een overzicht van alle te ontvangen bedragen, waar ook de cijnzen van St. Maarten toebehoorden. Het merendeel van de posten in de cijnslijst (inv.nr. 353) konden wij terugvinden en/of koppelen aan posten in het eerste cijnsregister (inv.nr. 354). Bij dat koppelen van de posten bleek ons dat bij veel posten in het cijnsregister als huidige eigenaar in 1427 dezelfde persoon genoemd werd als de eigenaar in de cijnslijst van 1400. Nu lijkt ons een periode zonder wijzigingen van een kwart eeuw wat erg lang. Er moet daarom met twee zaken rekening worden gehouden: 1) de cijnslijst geeft informatie weer die tot circa 1410 van kracht was; 2) de basis van het cijnsregister is door de persoon met de oorspronkelijke schrijfhand (A) waarschijnlijk al rond 1420 gelegd. Vervolgens werden door de zelfde schrijfhand vanaf die tijd wijzigingen aangebracht (schrijfhand Aa). Wie die persoon is, is niet bekend, maar de periode wel (1420-circa 1440), evenals de schrijfhand B (1444), en de schrijfhand C (1456-1477) uit de vijftiende eeuw. Uit de zestiende eeuw zijn de schrijfhanden D, E en F (a.d.h.v. Cartularium).

Een vergelijking van alle akten van het Begijnhof gepubliceerd door Juten, Cartularium Begijnhof met de akten in het cijnsregister blijkt, dat nieuwe schenkingen aan het Begijnhof tot 1463 werden ingeschreven in het cijnsregister met cartularium van 1427.

 

 

Archiefordening

Waarom liet meesteres Catharina van der Molen rond 1427 een legger opstellen met alle te ontvangen bedragen of goederen in natura? Als eerste punt valt te noemen het groeiend aantal schenkingen aan het begijnhof en daarmee de groei van het aantal oorkonden met op de rugzijde al die (voor de moderne onderzoeker) verwarrende mededelingen over de nieuwe betalers. Een tweede belangrijk punt lijkt de dan al optredende onvolledigheid van het archief der begijnen. Een keer of 10 is er in de lijst van 1427 sprake van een verwijzing naar stukken die in andere archieven opgeslagen waren. Genoemd worden o.a. de gasthuismeesters (BCR092), de heiligegeestmeesters (BCR097), de kapelanen van Breda (BCR148), de kerk van Ginneken (BCR190), het klooster Catharinadal (BCR140). Soms wordt alleen vermeld dat er een oorkonde (notariële akte) van is, een ysterment af is of insterment / instrument, zonder opgaaf waar het stuk zich bevindt.

De oude indeling en ordening van het archief van het begijnhof moet onbevredigend zijn geworden. In de 13de en de 14de eeuw moet men alleen met de oorkonden gewerkt hebben die handelden over de cijnzen, pachten en renten en op welke onderpanden ze geheven werden. Het meest waarschijnlijk is, gezien de ordening van het register uit 1427 en van wat bijvoorbeeld bekend is van de ordening van het Bredase kapittelarchief (3), dat de oorkonden in dozen op plaats, op straat en op volgorde in de straat (alleen te Breda) stonden. Op de achterkant van de oorkonden werd bijgeschreven wie de nieuwe eigenaren waren van de goederen waaruit de renten gingen.

Het waren meestal bescheiden bedragen die aan het begijnhof geschonken werden en deze kleine cijnzen zullen niet altijd het maken van een aparte oorkonde gerechtvaardigd hebben. Vaak moeten de geschonken renten een onderdeel geweest zijn van een testament, waarin vele andere religieuze instellingen en familieleden bedacht werden. Dit blijkt onder andere uit het testament van Catharina van der Molen. Het begijnhof neemt voor het archief genoegen met een zeker deel van het testament certe clausule in dicto testamento. Dit stuk kwam dan nog wel op het archief terecht, maar vele anderen moeten naar elders zijn verdwenen. Meerdere instellingen in Breda kampten zo met het probleem van onvolledige archieven.



Kopie register

Het tweede cijnsregister in het begijnhofarchief (inv.nr.355) is een nauwkeurige kopie uit de 16de eeuw van de eerste legger (inv.nr.354). Het is vreemd genoeg niet zover bijgewerkt als het exemplaar uit 1427, want de toevoegingen in het eerste register (inv.nr.354) met een jonge (16de eeuwse) hand ontbreken in het tweede register (inv.nr.355). In deze tekstuitgave wordt door middel van een + aangegeven dat wat daarna komt niet meer in het kopie register (inv.nr.355) staat. Over de datering van de kopie: na 1510 want BCR073 uit 1510 wordt nog wel meegenomen en vóór 1557, want BCR071 uit 1557 wordt niet meer gekopieerd.

Alle opmerkingen met betrekking tot inv.nr.355 hebben wij zondermeer overgenomen van Gooskens.



Toelichting

Het eerste cijnsregister (inv.nr.354) begint met een legger van cijnzen, pachten en renten aan het begijnhof geschonken, onder vermelding met den onderpanden (huis en/of grond) waarop ze berusten, genummerd van folio b tot en met q. De legger werkt met een geografische ordening. Breda is ingedeeld op straat en dan zoveel mogelijk de opeenvolgende huizen in de straat, de rest rangschikt men naar plaats: Teteringen, Terheijden, Ginneken, Hage, Oosterhout, Rijsbergen, Etten en Sprundel, Alfen, Chaam, Baarle en Gilze. De legger geeft de naam van de bezitter van het goed in 1427 en de namen van de bewoners/eigenaars van de belendende percelen, die dienen om de ligging van het goed nauwkeurig vast te leggen.

Achter en onder de posten staan, vaak in verschillende handschriften, de namen van de opeenvolgende eigenaren van de goederen die de renten op moeten brengen. Daartussen werden nieuwe posten ingevoegd tot diep in de 16de eeuw. Door de vele verschillende handschriften is het welhaast ondoenlijk per handschrift de datering vast te stellen (zie bij Datering voor een poging daartoe). Het oorspronkelijke handschrift is in deze tekstuitgave normaal gezet. De andere handschriften zijn klein gezet en worden in de tekstuitgave van elkaar onderscheiden door een schuine streep / in de tekst. Wat na het + teken komt is echter zeker uit de 16de eeuw.

Op folio q bevindt zich nog een lijst van uitgaven van het begijnhof. Zij moeten wat geld aan de heer van Breda, het kapittel en aan verschillende altaren betalen. De lijst sluit af met een opsomming van de bedragen die elk jaar aan de begijnen, de joncfrouen, uitgereikt werden om hiermee kaarsen te kopen. Deze in veel handschriften vervaardigde lijst geeft een onvolledig overzicht van de bedragen vermeld in het cijnsregister (inv.nr.354) die geschonken waren ten behoeve van de aankoop van kaarsen. Van een vijftiental kaarsschenkingen konden wij de corresponderende post vinden.



Cartularium

Meesteres Catharina van der Molen wilde voorzeker met de legger een beter gestroomlijnde administratie en een efficiëntere manier van controle op de cijnzen en de daarbij behorende oorkonden bewerkstelligen. In het systematische cijnsboek wordt daarom herhaaldelijk verwezen naar afschriften van oorkonden (schepenbrieven en notariële akten) die achter in het register, in een cartularium, werden opgenomen: Dit siin die uitscrifte van den erfbrieven des Beghijnhoofs van Breda, ghescreven in den jare M IIIIc ende XXVII. In de cijnspost voegde men dan de zinsnede toe: die copie vijndi op (. . . ). De romeinse cijfers die dan gegeven worden corresponderen met de nummering van de bladen achterin in het eerste register (inv.nr.354, fol.I-XV). Bij Juten, Cartularium Begijnhof te herkennen aan de vermelding onder het regest van 'Rentenregister I, fol. (...), no.(...)'. Bij IJsseling, Inventaris Begijnhof te herkennen aan de vermelding 'Afschrift in Cartularium inv.no.354, fol. (...), no. (...)'. De volgnummers (1 t/m 72) zijn waarschijnlijk indertijd aangebracht door Juten en/of de stadsarchivaris.

Na 1427 werden tussen de cijnslijst en het cartularium nog latere schenkingen toegevoegd (inv.nr.354, fol. r-zv), hierbij staan geen volgnummers (73 t/m 86). Mogelijk wel in de latere cijnsregisters (inv.nr.356)? De vertaling van enkele oorspronkelijk Latijnse teksten in het cartularium is volgens Geertruy van Synghel veelal onvolledig geschied. (Vgl. ONB, nr.1497).

Van een groot aantal oorkonden zijn naast de afschriften ook de originelen in het archief van het Begijnhof bewaard gebleven. Zie daarvoor nader de regesten van IJsseling. Voor zover die oorkonden niet gepubliceerd zijn in Juten, Cartularium Begijnhof en/of het Oorkondenboek van Noord-Brabant moet u ze zelf raadplegen. Als niet behorend tot het eigenlijke cijnsregister, ons hoofddoel van publicatie, zijn ze door ons niet getranscribeerd of zelfs maar geraadpleegd.

Bij elke post wordt zo mogelijk verwezen naar het bijpassende inventarisnummer (inv.nr.) en/of het regest uit IJsseling, Inventaris Begijnhof. Tevens wordt in de rechterkolom naar de vergelijkbare post in het St. Maarten cijnsregister uit 1400 (CBM) verwezen. Deze verwijzingen zijn veelal door drs. Frans Gooskens bezorgd en konden door ons in een groot aantal gevallen nog worden aangevuld. Woordverklaring vindt plaats in een Glossarium. De cijnsposten waren al door Gooskens doorlopend genummerd: BCR001 en verder. Door ons is daaraan toegevoegd het gehele cartularium, dat nu voor het eerst volledig wordt gepubliceerd, daar Juten niet alle posten had opgenomen of volledig had getranscribeerd. De verwijzingen in de rechterkolom naar de nummers in Juten, Cartularium Begijnhof (JCB) zijn dus feitelijk overbodig geworden.

Overzicht

straatnaam rubriek folio
Kasteelplein Voir die Borch b
Catharinastraat Dit is chyns ende pande gheleghen in die Caterstrate bv-c
Boschstraat Dit is buyten t Ghasthuys cv-d
Veemarktstraat Dit is in die Gasthuysstrate e
Molenstraat Dit is in die Molenstrate ev
St. Janstraat + Ridderstraat + Nieuwstraat-Waterstraat Dit is in die Veterstrate ende Sandstrate ende Steenbrugstrate f
Eindstraat + Ginnekenstraat Dit is in die Eyndpoortstrate ende buyten t Eynde fv-g
tot Oesterhout g
int Cortbrugstraetken g
Brugstraat Dit is in die Brugstrate gv-h
Haagdijk Opten Haechdijc h
Dit is op den Haechdijc; in die Donck; tot Ghempel hv-i
Visserstraat Dit is in Vischerstrate iv-j
Vismarkt Dit is op die Vischmerct jv
in die Cyngelstraet jv
Grote Markt Dit is achter t kerchof ende aen die Plaetse k
Roggepachten in Breda Dit is pacht tot Breda kv
Teteringen Dit is chyns ende pacht ter Tateringhen l
Terheijden Dit is tot Hertel ende tot Scimmer lv
Ginneken en Bavel Dit is chyns ende pacht tot Ghinneken lv-m
Princenhage Dit is chyns ende pacht in die Haghe mv
Leur opt die Loer mv
Oosterhout Tot Oesterhout n
Rijsbergen Dit is tot Rijsbergen n
Princenhage de Haghe n
Etten Dit is tot Etten ende Sprondel nv
Alphen Dit is tot Alphen ende tot Chaem ende Baerle - Alfen o-ov
Gilze-Rijen Ghilse p
blanco folio pv
cijnzen te betalen Dit is den chyns die sinte Katheline iaerlijcs sculdich is. q
kaarsen die uitgedeeld moeten worden Dit sijn die kersen die sinte Katheline jaerlycs den joncfrouen gheeft. (4) qv
cijns-brieven na 1427 ingeschreven (cartularium nos. 73-86) r-zv
Cartularium, nos. 1 - 72 Dit siin die uitscrifte van den erfbrieven des Beghijnhoofs van Breda, ghescreven in den jare M IIII c ende XXVII I - XV

NB: folio b t/m k zijn cijnzen in geld; folio kv t/m p zijn cijnzen in natura.



Aantekeningen:

1. Juten, Cartularium Begijnhof, 79.

2. Juten, Cartularium Begijnhof, 82-84.

3. Zie Collectie Cuijpers van Velthoven, inv.nr.1090.

4. De posten op dit folioblad zijn niet in een keer opgeschreven, maar mogelijk toch van dezelfde hand. De lijst zelf is waarschijnlijk onvolledig, daar er nog meer kaarsenposten in het register staan.

Maak jouw eigen website met JouwWeb