M & M

Maten, munten en dagen

door dr. Henk Muntjewerff, 2005. ©

m.m.v. drs. Harry Gerritsen.

Landmaten. (1)

De meest frequente landmaten zijn:

1 bunder 1 veertelzaad 1 lopenzaad
boenre, boender, buynre, buynder veertelsaet lopen zaet, loepen tsaet
6 lopenzaad 4 lopenzaad
1,29 ha 0,86 ha 0,215 ha

In Oosterhout en Gilze echter slechts 1/8 bunder = 0,15 ha.

Het aantal lopen per bunder wisselt nog al in het westen: 6, 8 komt voor. Burgst kent 6, de rest van Princenhage heeft 8 enz..

Een voederhooimade (voeder hoymaden) = 1/9 bunder, ofwel 0,143 ha. hooiland, in Ginneken.

Een gemet = 1/3 bunder, ofwel 0,43 ha., vooral in gebruik in Etten.

Roede: 1 bunder = 400 vierkante lange roeden of 900 korte. De lange roede verdeeld in 20 voet; de korte in 12 (of 11, 13...) voet.

 

Leenders wijst ons erop dat de landmaten in de loop van de tijd niet constant van omvang waren, en dat daarnaast een variatie optrad in samenhang met het gebruik dat men ervan maakte (moerbunder <> landbunder). (2)

Het valt hem verder op dat bunders voor grote stukken land van niet te beste kwaliteit gebruikt werden; lopense voor de akkers, roeden voor hele kleine stukjes land, gemet voor hooiland/beemden. Voederhooimaden is uitsluitend van toepassing op hooiland, zoals de naam zelf al zegt (zoveel hooi als je met één keer rijden kunt vervoeren, ofwel de hoeveelheid beemd waar die hoeveelheid hooi vanaf kwam). De landmaat "hoeve" is meestal een oppervlakte (ca 15 ha) en soms een lengtemaat die gebruikt wordt voor hele grote stukken land en dus ook bij de uitgifte van grote turfconcessies en zo. Het gebruik ervan hoeft in het Brabantse helemaal niet op boerderijstichting te wijzen, al sluit het dat ook niet uit.

 

Morgen: een Hollandse maat die je dus vooral tegen Geertruidenberg aan kunt vinden. Ca. 1800 is de Rijnlandse maat (met daarin de korte roede en de morgen) in heel de Bataafse Republiek en later Koninkrijk Holland als standaard maat ingevoerd. Daardoor kun je de morgen ook wel in zuidelijker dorpen tegenkomen. De boeren losten het heel gemakkelijk op: 1 morgen = 2 gemet.



Inhoudsmaten

De renten in natura hebben bijna altijd betrekking op rogge, volgens de Bredase inhoudsmaat:

1 zester 1 halster 1 veertel 1 lopen
sester halfter veerdel, vierdel loepen
zestien (lopen) de helft een vierde deel
16 lopen 8 lopen 4 lopen 1 lopen
345,6 liter 172,8 liter 86,4 liter 21,6 liter

Een zester is gelijk aan twee halster of vier veertel of zestien lopen.



Muntgeld. (3)

In de cijnsboeken van de heer van Breda heeft men op een onbekend moment alles naar Leuvense penningen omgerekend. In de jongste registers wordt dat weer naar guldens, stuivers en … omgezet. In andere cijnsboeken vind je een veel rijkere collectie muntsoorten.In de cijnsboeken komen diverse munten voor:

 

Penningen

Met de geldhervorming van Karel de Grote in 793 ontstond de penning, een zilveren munt. Deze werd verbonden met twee rekenmunten: het pond en de "gouden" schelling.

Munt 1 pond 20 schelling 240 penning
Latijns libra solidus denarius
muntteken lb. s. d.
waarde 240 penning 12 penning 1 penning

Als rekenmunt werd met de volgende eenheden gerekend: een pond = 240, een schelling = 12 en een penning = 1.

Met twee schelling werd dan bedoeld twee schelling penningen, d.w.z. 2 x 12 = 24 penningen.

Let op de notering van halve eenheden: twelfdalve = 11 ½ , sesdalve = 5 ½ .



In 12e eeuwse oorkonden wordt wel eens bedongen dat men als recognitie van iemands recht een "gouden penning" per jaar moest betalen. Leuk, maar er waren hier toen helemaal geen gouden munten in omloop, of het moesten verdwaalde Arabische of Byzantijnse munten zijn. Leenders vroeg zich dus al lange tijd af wat met die gouden munt bedoeld werd en hoe men de betaling in de praktijk oploste. Onlangs kwam hij met de oplossing tegen: men betaalde 12 wel bestaande zilveren penningen! Dus: met die "gouden munt" bedoelde men de schelling, met de herinnering aan de oude Romeinse solidus die inderdaad van goud was.



Groten en stuivers

De groot (groet, grote, groten) was in omloop vanaf 1200 en in Venetië ontstaan als de grosso, d.w.z. de grote of dikke zilveren munt, met een waarde van 12 penning.

Met de geldhervorming van Filips de Goede in 1433 werd de zilveren groot de basis van het muntstelsel. Er ontstond een nieuwe munt de dubbele groot ofwel stuiver genaamd. De gulden als rekenkundige eenheid ging het pond en de schellingen vervangen.



Munt 2 groten 1 groot 12 penning
Munt (1433) 1 stuiver 2 groten 4 oord 8 duiten 24 penning
Latijns florenus stuverus grossus denarius
waarde 1 stuiver 0,5 stuiver 0,25 stuiver 0,125 stuiver 0,0625

stuiver

1 gulden 20 stuiver 40 groten 80 oord 160 duiten 480 penningen

Met 2 schelling groten werd dan bedoeld 2 x 12 groten = 12 stuivers.



Er waren aanvankelijk heel veel verschillende guldens in omloop, te beginnen met de in 2002 precies 700 jarige Florentijnse goudgulden. Zoals altijd was er geen vaste verhouding tussen goud- en zilvergeld. Die verhouding kon men wel voor een tijdje vastpinnen, maar na verloop van tijd ontwikkelden de zilver- en goudprijs zich zodanig, dat die verhouding losgelaten moest worden. In de 19e eeuw maakte men daarom een keuze: of een zilveren standaard (tot 1872), of een gouden standaard (1872 - 1937).

 

Een 'oude groot' gold echter als anderhalve stuiver.

Een oord (oort, ort, ort stuiver) is gelijk aan een kwart stuiver.

Een myt (mijt) is een koperen pasmunt met de waarde van een halve penning, ofwel een een-achtenveertigste stuiver.

Een schild is een gouden Franse gulden, ingevoerd in 1337.

De botdrager was een zilveren munt van 2 groten, die voor het eerst geslagen werd in Vlaanderen in 1365.

Een arnoldusgulden ...

Een postulaat gulden ...

Een andriesgulden is 20 zilveren stuivers en werd in 1466 door Filips de Goede ingevoerd.

Een philippusgulden is 24 stuivers waard en werd in 1494 ingevoerd door Filips de Schone om de inflatie te beteugelen.

 

Carolusgulden

In 1521 werd door Karel V een hervorming van de boekhouding mogelijk gemaakt door de gulden als officiële munt en rekeneenheid te bestempelen.

Munt 1 gulden 20 stuiver 80 oortjes 160 duiten penningen
waarde 1 0,05 0,0125 0,00625
1/20 1/80 1/160
1/20 1 4 8 16



De gulden van de Republiek was gelijk aan 2 Hollandse ponden; 6 van die guldens waren een Vlaams pond; 4 van die guldens waren een Brabants Pond en het Leuvens pond was ongeveer een rijksdaalder. Geen van al die ponden zou bij de toenmalige zilverprijs nog een gewicht van "een pond" gehad hebben, waarbij het dan om het goudsmeden zilverpond zou moeten gaan van 492 gram (Troois) of het wat lichtere geld-pond van Karel de Grote (ca 425 gram). En voor andere guldens golden uiteraard andere verhoudingen. De zilveren gulden van Karel V was 19,5 gram zilver; die van de Republiek 9,5 gram: een devaluatie van 50%.

 

De stuiver van de Republiek was verdeeld in 4 oordjes (daar kon je het laatste van versnoepen) of 8 duiten (om in het zakje te doen) of 16 penningen (fictieve rekenmunt). Vaak geven ze in rekeningen niet aan wat de derde muntsoort is. Door te kijken wat het hoogste aantal in de derde kolom is kun je dan bepalen wat ze bedoelen: oordjes, duiten of penningen. Ook een optelling helpt deze vraag te beantwoorden, maar dat is meer werk.

 

De rijnsgulden met een waarde van 28 stuivers, bleef in Oost-Nederland nog lang in gebruik.

Een zilveren daalder met een waarde van 30 stuivers werd in 1548 ingevoerd.




Rentendagen

De vervaldagen dat de renten betaald moesten worden waren vooral:

Mis Feestdag datum omschrijving/betekenis
Baafsmis,

Bamis,

Bamesse

sint Bavo 1 oktober 2002 Traditionele vervaldag van huur- en pachttermijnen in het Land van Breda. De intentie van de Bavomis is de dankzegging voor de vruchten der aarde.
Maartensmis, Martini,

Mertenmis,

Mertensmesse

sint Maarten in de winter 11 november 2002 Markeerde het einde van het landbouwjaar: het hooi was binnen en het vee op stal.
Jansmis,

Jansmesse,

sinte Jansdach Baptisten

sint Jan

in midzomer

Johan de Doper

24 juni 2002 Traditionele vervaldag van huur- en pachttermijnen in het land van Breda, tevens verliepen dan de diensten van knechten en meiden.
Paeschen Pasen begin van het kalenderjaar
Kersmisse Kerstmis 25 december 2002 begin van het kalenderjaar
sint Gertrudis
sint Katlinen
Lichtmis,

Lichtmesse,

Maria Lichtmis

O.L.V.-dag 2 februari 2002 Onser Vrouwendaghe Lichtmesse, als men kerssen draecht.
Sint Stevensdag 26 december 2002


Aantekeningen

1. Scherft, P., 'Het stedelijk ijkwezen te Breda', in: Jaarboek De Oranjeboom 3 (1950) 121 - 160; 4 (1951) 51 - 74; 5 (1952) 59 - 96.

2. Leenders, K.A.H.W., Verdwenen Venen. Een onderzoek naar de ligging en exploitatie van thans verdwenen venen in het gebied tussen Antwerpen, Turnhout, Geertruidenberg en Willemstad. 1250_1750 (Brussel/Wageningen, 1989), 56ev hoofdstuk "maten in het veen".

3. H. Pouvée, De gulden. Geschiedenis van Nederlandse nationale munt. (Bussum, 2001); H. Enno van Gelder, De Nederlandse munten (Aula 1966), speciaal pp.257-271; vgl. Thomas Ernst van Goor, Beschrijving der stadt en lande van Breda ('s-Gravenhage, 1744), 503.

Maak jouw eigen website met JouwWeb